Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers

 

Artikel 1
1
Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:
"Onze Minister": Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
"de Raad": de Pensioen- en Uitkeringsraad, bedoeld in de Wet op de Pensioen- en Uitkeringsraad;
"zeeman": de kapitein of schepeling, een vrouwelijke schepeling inbegrepen, die, Nederlander zijnde, deel uitmaakte van de bemanning van een zeevaartuig op enig tijdstip gedurende het tijdvak van 1 september 1939 tot en met 2 maart 1946 of van een zeevissersvaartuig op enig tijdstip gedurende het tijdvak van 1 september 1939 tot en met 15 december 1945;
"gewezen echtgenote": de vrouw, bedoeld in artikel 14, tweede lid;
"peiljaar": het jaar vastgesteld ingevolge artikel 7, tweede lid, en artikel 35d, eerste lid;
"minimum-pensioengrondslag": de pensioengrondslag, bedoeld in artikel 7, derde lid, aanhef.
2
Voor de toepassing van deze wet hebben de woorden "zeevaartuig", "zeevissersvaartuig", en "lid van de bemanning" dezelfde betekenis als die, welke daaraan was toegekend in de Zeeongevallenwet 1919, zoals deze was gewijzigd bij de Wet van 18 september 1946, G 255, terwijl mede als zeevaartuig worden beschouwd de vaartuigen, waarop de Zeeongevallenwet 1919 van toepassing zou zijn geweest, indien zij ten tijde van de bovengenoemde wijziging nog in de vaart waren geweest.
3
Het bepaalde in het tweede lid is niet van toepassing op het zeevaartuig, zeevissersvaartuig of lid van de bemanning, hetwelk zich bevond in de feitelijke macht van een vijandelijke mogendheid of van een mogendheid, welker gebied, ingevolge het Koninklijk besluit van 27 maart 1941, Stb. B 30, met vijandelijk gebied was gelijkgesteld.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •